Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], (De koning nu zat [in] het [34]winterhuis in de [35]negende maand; [36]en er was [een vuur] voor zijn aangezicht [37]op den haard aangestoken.) 34. Gelijk de koningen en andere groten verscheidene vertrekken, zelfs winterhuizen en zomerhuizen, hadden; zie Richt.3:20; Ezra 6:2; Amos 3:15, met de aantekening. 35. Gelijk boven vs.9. 36. Hebreeuws eigenlijk: en de haard was voor zijn aangezicht aangestoken, of brandende; dat is, een vuur op den haard. 37. Sommigen verstaan een vuurpan vol gloeiende kolen, waar men hout op aanstak. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk in deze plaats alzo gevonden.